43
Als Jan niet op de huurauto, maar op het andere eind van de straat had gelet, dan zou hij Jana in het licht van de koplampen hebben gezien.
Meer dan een kwartier had ze daar staan aarzelen. Ze had een lege carport gevonden en stond daar door de regensluiers naar Jans huis te kijken – onzeker of ze zijn uitnodiging aan zou nemen of niet.
Ze was aan grote verwarring ten prooi gevallen. Enerzijds had ze een onbeschrijfelijke vreugde gevoeld nu ze hem eindelijk in de echte wereld tegemoet zou treden. Speciaal daarvoor had ze bloemen meegenomen die hij vast mooi zou hebben gevonden – een bos rode tulpen die ze uit een van de vazen bij de deur van de kerk had gepikt – en het verlangen naar Jan was bijna overweldigend geweest.
Ze had zich voorgesteld hoe het zou zijn als ze bij elkaar waren – eindelijk echt bij elkaar, en niet alleen maar in de andere wereld, waarin niets bestond van stoffelijke aard – en het was prachtig geweest.
Maar anderzijds was ze ook bang geweest voor de ontmoeting. In het bijzonder voor Jans reactie als hij haar zag. Als hij haar herkende.
Maar net toen ze besloten had niet langer te talmen en ze niet meer dan een allerlaatste zelfoverwinning hoefde op te brengen om door te lopen en aan te bellen, was zíj gekomen.
Zij!
Het loeder!
Die vuile slet!
Ja, ze had precies gezien wat die sloerie had gedaan. Ze had hem gekust, en dat niet alleen, ze had hem aangeraakt. En nog wel op een plek die onrein was!
Tevreden had Jana gezien dat hij het niet prettig had gevonden. Sterker nog, hij moest het gewoonweg vreselijk hebben gevonden. Hij vond het walgelijk, net als zij.
Je bent gewoon te goed voor deze wereld, lieveling. Niet alleen had je van haar terug moeten wijken, je zou tegen haar hebben moeten schreeuwen. Je had die verdorven griet in haar stomme slettengezicht moeten slaan!
Het had zoveel pijn gedaan om dat te moeten zien. Vooral nu hij zelfs in de werkelijke wereld zijn liefde had toegegeven. Voor Jana voelde het alsof ze haar hart bij vol bewustzijn uit haar lichaam hadden gerukt. Een pijn die ze in elke vezel van haar lichaam voelde.
Zacht huilend had ze toegekeken terwijl dat loeder was teruggegaan naar haar auto en haar even later voorbij was gereden. De hoer had haar niet eens opgemerkt. Jana had haar nagekeken en intussen de tulpen met beide handen fijngeknepen tot er een ondefinieerbaar kluwen bladeren, bloemen en stelen van over was gebleven.
‘Nee,’ fluisterde ze. ‘Nee, nee, nee.’